De statuten van een vennootschap kunnen bepalen dat het bestuur zich dient te gedragen naar de aanwijzingen van een ander orgaan van de vennootschap, bijvoorbeeld de algemene vergadering van aandeelhouders. Het bestuur is gehouden die aanwijzingen op te volgen, tenzij deze in strijd zijn met het belang van de vennootschap en de met haar verbonden onderneming (artikel 2:239 lid 4 BW). Dit wordt de statutaire instructiebevoegdheid genoemd. Er geldt een iets andere bepaling voor naamloze vennootschappen. Ik zal mij in dit stuk beperken tot de besloten vennootschap.
De statutaire instructiebevoegdheid heeft vooral betekenis voor vennootschappen in concernverband, omdat een moedervennootschap op deze wijze invloed kan uitoefenen op het beleid van het bestuur van de dochtervennootschap.
In principe kan een moedervennootschap niet aansprakelijk worden gehouden voor verplichtingen die door een dochtervennootschap zijn aangegaan. Zoals gezegd is dat anders bij bestuurders en commissarissen. De aandeelhouders mogen hun stemrecht gebruiken voor hun eigen belang. Een moedervennootschap die gebruik maakt van de statutaire instructiebevoegdheid heeft ook rekening te houden met het vennootschappelijke belang van de dochtervennootschap. In concernverband wordt het vennootschappelijke belang mede ingevuld door het concernbelang, waarvan de vennootschap deel uitmaakt, maar het concernbelang mag daarbij nimmer doorslaggevend zijn.
Onder omstandigheden kan een moedervennootschap, die gebruik maakt van haar statutaire instructiebevoegdheid, aansprakelijk worden gesteld op grond van onrechtmatige daad of als medebeleidsbepaler in de dochtervennootschap.
aansprakelijkheid op grond van onrechtmatige daad (artikel 6:162 BW)
Het bestuur dient de aanwijzingen van de moedervennootschap op te volgen, tenzij deze in strijd zijn met het belang van de vennootschap en de met haar verbonden onderneming. Het bestuur dient dus altijd een zelfstandige afweging te maken of de instructie al dan niet in strijd is met het vennootschappelijke belang. Indien het bestuur een instructie uitvoert, dat strijdig is met het vennootschappelijke belang, loopt het bestuur een aansprakelijkheidsrisico.
De moedervennootschap, die de instructie gaf, loop ook een aansprakelijkheidsrisico. De moedervennootschap dient immers een zekere mate van zorgvuldigheid in acht te nemen door belangen van de vennootschap te onderscheiden van het concernbelang. Schending van die zorgplicht kan onder omstandigheden leiden tot de aansprakelijkheid van de moedervennootschap, die de strijdige instructie gaf.
aansprakelijkheid als medebeleidsbepaler (artikel 2:248 lid 7 BW)
Indien sprake is van een faillissement is iedere bestuurder jegens de boedel c.q. curator hoofdelijk aansprakelijk voor het bedrag van de schulden voor zover deze schulden niet door vereffening van de overige baten kunnen worden voldaan, indien het bestuur zijn taak kennelijk onbehoorlijk heeft vervuld en als aannemelijk is dat dit een belangrijke oorzaak is van het faillissement (artikel 2:248 BW). Lid 7 van artikel 2:248 BW stelt dat met een bestuurder gelijkgesteld wordt degene die het beleid van de vennootschap heeft bepaald, of mede heeft bepaald, als ware hij bestuurder.
Een moedervennootschap, die gebruik maakt van haar statutaire instructiebevoegdheid, is feitelijk medebeleidsbepaler. In tegenstelling tot de aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad, is voor de aansprakelijkheid als medebeleidsbepaler een feitelijke terzijdesteling van het bestuur van de dochtervennootschap constitutief vereiste. De moedervennootschap moet het beleid binnen de dochtervennootschap immers hebben bepaald als ware zij bestuurder. Over de vraag wanneer sprake is van feitelijke terzijdestelling, is de literatuur en lagere rechtspraak verdeeld.
Enerzijds wordt gesteld dat van feitelijke terzijdestelling al sprake is als het bestuur van de dochtervennootschap, door het enkel uitvoeren van instructies, heeft gedoogd dat de moedervennootschap het beleid bepaalde. Anderen bepleiten een actievere rol van de moedervennootschap. Zij stellen dat de moedervennootschap het bestuur de leiding uit handen moet hebben genomen, en haar wil rechtstreeks aan het bestuur moet hebben opgelegd, al dan niet door dreiging met het ontslag van het bestuur, waardoor het bestuur geen eigen zelfstandige belangenafweging heeft kunnen maken.
Aansprakelijkheid van een moedermaatschappij als feitelijk beleidsbepaler lijkt mogelijk te zijn, indien het bestuur geen of onvoldoende mogelijkheid heeft gehad om een eigen zelfstandige belangenafweging te maken. Op de curator rust de bewijslast. Omdat feitelijke terzijdestelling lastig te bewijzen zal zijn, denk ik dat een curator een feitelijke beleidsbepaler eerder aansprakelijk zal stellen op grond van onrechtmatige daad, omdat daarvoor de feitelijke terzijdesteling van het bestuur van de dochtervennootschap simpelweg niet is vereist.